Liefde tot Christus: echt geloof kan niet zonder

>> zaterdag 23 december 2006

15 Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren. 16 Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen. 17 Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.
Johannes 21:15-17 HSV
Liefde tot Christus hoort onafscheidelijk bij het zaligmakende geloof. Duivels kunnen geloven, maar het gaat dan alleen om verstandelijke kennis. Zij hebben geen liefde tot Christus. Het zaligmakende geloof bestaat niet zonder deze liefde. Nu kan de liefde niet de plaats van het geloof innemen. Liefde kan niet rechtvaardig maken. Liefde verenigt de ziel niet met Christus. Liefde brengt geen vrede voor het geweten. Maar waar het echte rechtvaardigmakende geloof in Christus is, zal ook altijd een hartelijke liefde tot Christus zijn. Hij die werkelijk vergeving heeft ontvangen, is hij die werkelijk liefheeft (Luk. 7:47). Als iemand geen liefde tot Christus heeft, weet u ook zeker dat hij geen geloof heeft.

De liefde tot Christus is de bron waaruit de werken voor Christus vloeien. Het gaat daarbij niet zozeer om plichtsbesef, maar om kennis van wat juist en gepast is. Juist door de liefde zal er volharding zijn. Denk bijv. aan het zendings- en evangelisatiewerk. De grote arbeiders, de pioniers op dit gebied, die de wereld op zijn kop hebben gezet, hadden allemaal Christus uitzonderlijk lief. Zij hadden niet alleen een geloofsbelijdenis. Nee, ze hielden van de Heere Jezus Christus.
(Vrij naar Ryle's overdenking)
1 Toen vluchtte David uit Najot, bij Rama; hij kwam bij Jonatan en zeide: Wat heb ik gedaan? Wat is mijn ongerechtigheid of wat is mijn zonde jegens uw vader, dat hij mij naar het leven staat? 2 Maar deze zeide tot hem: Dat zij verre, gij zult niet sterven. Zie, mijn vader doet hoegenaamd niets, zonder het mij toe te vertrouwen. Waarom zou mijn vader dan deze zaak voor mij verborgen houden? Het is niet waar. 3 David echter verzekerde het nog eens met een eed: Uw vader weet heel goed, dat gij mij genegenheid toedraagt. Daarom denkt hij: Jonatan moet dit niet weten, anders wordt hij maar verdrietig. Nochtans, zo waar de HERE leeft en zo waar gij leeft, er is slechts één schrede tussen mij en de dood.
4 Jonatan vroeg David: Wat begeert gij? Ik zal het voor u doen. 5 David antwoordde Jonatan: Zie, morgen is het de nieuwe maan, dan zou ik bij de koning aan de maaltijd moeten deelnemen. Indien gij mij verlof geeft, houd ik mij in het veld verborgen tot overmorgenavond. 6 Mist uw vader mij, dan moet gij zeggen: David heeft mij dringend gevraagd zonder verwijl naar zijn stad Betlehem te mogen gaan, omdat daar het jaarlijkse offerfeest plaatsvindt voor het gehele geslacht. 7 Zegt hij dan: Het is goed, dan is uw dienaar veilig. Maar als hij zeer toornig wordt, weet dan, dat hij vast besloten is dit kwaad te doen. 8 Betoon dan trouw aan uw knecht, want gij hebt met uw knecht bij de HERE een verbond gesloten. Maar indien er bij mij ongerechtigheid is, breng gij mij dan zelf ter dood. Waarom zoudt gij mij aan uw vader overleveren? 9 Jonatan zeide echter: Zeg dat niet! Want, als ik zeker weet, dat mijn vader vast besloten is, dit kwaad over u te brengen, zou ik het u niet meedelen? 10 Toen vroeg David aan Jonatan: Wie zal het mij meedelen, wanneer uw vader u een hard antwoord geeft? 11 Jonatan zeide tot David: Kom, laten wij naar buiten gaan, het veld in. En beiden gingen het veld in.
12 Toen antwoordde Jonatan David: Bij de HERE, de God van Israël – ik zal morgen of overmorgen omstreeks deze tijd mijn vader polsen; wanneer het er dan voor David goed voor staat, zal ik u dan geen boodschap zenden en het u in vertrouwen meedelen? 13 Zo moge de HERE Jonatan doen, ja nog erger: wanneer mijn vader besloten is dat kwaad over u te brengen, zal ik het u meedelen en u laten gaan, zodat gij in vrede kunt vertrekken. De HERE moge met u zijn, zoals Hij met mijn vader geweest is. 14 Zult gij mij niet, indien ik dan nog in leven ben, de goedgunstigheid des HEREN betonen, zodat ik niet sterf? 15 Gij zult mijn huis ook nimmer uw trouw onttrekken, ook dan niet, als de HERE alle vijanden van David van de aardbodem uitroeit. 16 Toen sloot Jonatan dit verbond met het huis van David: De HERE zal het eisen van de hand van de vijanden van David. 17 En Jonatan liet David opnieuw zweren bij zijn liefde voor hem, want hij had hem lief als zichzelf.
1 Samuël 20:1-17 NBG

0 reactie(s):

Blogarchief

Recente berichten

Profiel

christen, gereformeerd, man, vader, software engineer

Boekenstapel

  • De Bergrede - D. Martyn Lloyd-Jones
  • De vreugde van God - John Piper
  • God de Vader, God de Zoon (serie geloofsleer, deel 2) - D. Martyn Lloyd-Jones
  • Vechten voor vreugde - John Piper

  Template gebaseerd op © Free Blogger Templates Wild Birds door Ourblogtemplates.com 2008

Terug naar boven